|
|
|
Ei |
Na de paring vliegen de vrouwelijke motjes naar de jonge bladeren voor de ei-afzetting. Bij de eerste generatie komen ze vooral onderin de boomkroon voor. Eén vrouwtje produceert gemiddeld 20 à 40 eitjes, die ze één voor één langs de zijnerven afzet op de bovenzijde van de kastanjebladeren. Per blad kunnen er tot 300 eieren voorkomen. De eitjes zijn 0,2-0,3 mm groot, ovaal en witachtig-transparant. Afhankelijk van het tijdstip van het jaar duurt de ontwikkeling tot larve gemiddeld 2 à 3 weken. |
|
Larve |
Zodra de larven zijn uitgekomen, nestelen ze zich in het bladweefsel en vreten het bladmoes weg. Na enkele weken zijn de eerste lijnvormige mijnen te zien. Naarmate de larven zich verder ontwikkelen, veranderen de mijnen van vorm. Ze worden cirkelvormig en gaan over in langgerekte, blaasvormige, doorzichtige mijnen die lichtbruin gekleurd zijn en meestal begrensd worden door 2 zijnerven. Bij zware aantastingen overlappen de mijnen elkaar en verbruinen grote delen van het bladoppervlak. De larven zijn witachtig tot licht beige en hebben geen poten. In de eerste larvestadia zijn ze eerder afgeplat, later worden ze ronder en duidelijker gesegmenteerd. Ze doorlopen 5 larvestadia alvorens te verpoppen. |
|
Pop |
De larve verpopt in de bladmijn omgeven door een cirkelvormig cocon van spinseldraden. De pop is 3 à 5 mm groot en donkerbruin. Tijdens de zomer duurt het popstadium 12 à 16 dagen. De poppen die overwinteren in de afgevallen bladeren, blijven gedurende een 6-tal maanden in rusttoestand. Opvallend is dat een deel van de poppen van de 2e generatie eveneens in winterrust gaat. |
|
Adult |
De paardenkastanjemineermot is ongeveer 4 à 5 mm groot en heeft een maximale vleugelbreedte van 7 mm. De vleugels zijn bedekt met koperkleurige schubben en hebben wit/zwarte dwarsbanden. Achteraan heeft de mot franjes aan de vleugels. De poten zijn wit/zwart gestreept. In onze streken komen er waarschijnlijk 3 generaties voor per seizoen. De 1e generatie vliegt vanaf eind april, de 2e generatie vanaf eind juni - begin juli en de laatste vanaf september. Mannelijke en vrouwelijke motten komen in de vroege ochtend uit hun pop. Vouwtjes kruipen via de stam naar de onderste bladeren van de kroon om eitjes te leggen. Overdag rusten de motten op de stam en takken van hun waardplanten. De tweede en de derde generatie gaan stelselmatig hoger in de boom voor het afleggen van hun eieren. |
|
|
De larven van de kastanjemineermot vreten het bladmoes weg waardoor de typische blaasmijnen ontstaan. Deze mijnen worden soms verward met de bladvlekken veroorzaakt door de schimmel Guignardia aesculi. Bladvlekken zijn roodbruin, meestal met een gele omranding, en meer onregelmatig. Het blad tegen het licht houden is een eenvoudig middel om beiden te onderscheiden. Bij een aantasting door de kastanjemineermot zijn de larven, hun uitwerpselen of de poppen duidelijk zichtbaar. Bij zware aantastingen verkleuren de bladeren volledig en laten de bomen midden in het groeiseizoen hun bladeren vallen. Hierdoor wordt de knopaanleg voor het volgende jaar bemoeilijkt en het transport van reservenutriënten naar de wortels geblokkeerd. Wanneer dit enkele jaren aanhoudt, worden de bomen zwakker en gevoeliger voor andere ziekten en plagen. |
|
|
De generatiewissel is in onze streken nog niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk komen er 3 generaties voor, waarvan de poppen van de 3e generatie en een deel van de 2e generatie overwinteren. |
|
|
Het verzamelen en vernietigen of composteren onder gecontroleerde omstandigheden van de afgevallen bladeren en behandeling (bladbehandeling) van de bomen met insecticides zijn de enige bestrijdingsmethoden die mogelijk zijn. Verwijderen van de bladeren kan helpen om de schade in het volgende jaar te verminderen en het totale bladverlies uit te stellen tot de late zomer, maar is op zich niet afdoende om de aantasting te stoppen. In kwekerijen zijn behandelingen met insecticiden redelijk effectief wanneer ze op het juiste moment toegepast worden (zodra de eerste adulten verschijnen). Ze vormen echter een ecologisch probleem in openbare aanplantingen. Er zijn ook feromonen beschikbaar die de mannelijke vlinders lokken. Op deze manier kan men de vluchten registreren om het geschikte bestrijdingstijdstip te bepalen. |
|
|
|
Waardplanten |
Aesculus |
|
De voorkeur van de kastanjemineermot gaat uit naar Aesculus hippocastanum, maar ook andere soorten kastanjebomen kunnen aangetast worden. Op Aesculus carnea vinden we wel eitjes terug, maar de jonge larven sterven meestal na het uitkomen. Er werden ook reeds meldingen gemaakt van kastanjemineermotten op Acer pseudoplatanus, Acer platanoides en Platanus. Bij extreem hoge dichtheden op kastanjebomen zijn eiafzetting op Fraxinus sp., Spiraea sp. en Symphoricarpos sp. waargenomen, maar de larven kunnen zich met ontwikkelen op deze planten en sterven vroegtijdig. |
|
|
|
|
|
Nuttigen |
|
In het Europese verspreidingsgebied van de kastanjemineermot wordt slechts een klein percentage van de larven en poppen geparasiteerd door inheemse, polyfage sluipwespen. Sluipwespen hebben het moeilijk om hun ei in de rups te leggen omdat deze laatste vanaf de geringste aanraking heen en weer begint te bewegen. Vandaar dat er maar een maximum parasitering wordt waargenomen van 6-9%. |
|
|
|
|